Schematische weergave van een bacterie [doorsnede]

Bacteriën zijn eencelligen met een gemiddelde diameter van 1 micrometer, de lengte kan variren van 1 micrometer tot 500 micrometer. Het voedsel dat ze opnemen (substraat) is oplosbaar en kan van organische of anorganische aard zijn. De bacteriën zijn onder andere terug te vinden in het water als singuliere cellen, of komen voor in vlokken.

Aan de buitenzijde is er een slijmlaag (a) die bestaat uit een organisch polymeer. Door deze slijmlaag kan er voedsel geabsorbeerd worden en kunnen de bacterin vlokken vormen.

De celwand (b) geeft vorm aan de bacterie en is permeabel. Grote moleculen (met meer dan 8 10 C-atomen) kunnen er echter niet doorheen diffunderen.

Het cytoplasmatisch membraan (c) regelt o.a. het transport van het voedsel naar het inwendige van de cel en van afbraakproducten uit de cel.

In het cytoplasma (d), binnen in de bacterie, doen zich voornamelijk de stofwisselingsprocessen voor (bv. aanmaak van enzymen en protenen).

Verder wordt er eveneens een kernstreek (e) aangetroffen. Die bestaat uit DNA (DNA = deoxyribo nucleic acid of desoxyribonuclenezuur). Hierop is de genetische informatie opgeslagen.

Sommige bacteriën bezitten flagella (f) of zweepdraden. Deze flagella vormen de bewegingsorganen voor de bacteriën.

Bron: Handboek procestechnieken en -engineering,  2001.